Demish schreef:
Haar vraag wakkerde iets in hem aan. Wilde ze het echt weten? Wat bezielde haar dat ze benieuwd was naar de donkere krochten van een Onyx zijn gedachten? Ze zou beter moeten weten. Geen enkel mens was slecht geboren. Dain was opgebracht met de visies van de keizer, met strenge regels en het idee dat hij alleen respect zou verdienen als hij het afdwong. Op de academie hadden ze die visies alleen maar versterkt en zo was hij de persoon geworden die nu naast Rheana reed. Iedere Onyx moest dat proces doorstaan. Onderling wisten ze wat ze mee hadden gemaakt, maar Rheana was een buitenstaander. En toch durfde ze te vragen naar wat zo onbekend was voor haar.
‘Ik…’ Zijn adem stokte. Waar moest hij beginnen? Hoe kon hij in godsnaam duidelijk maken aan haar hoe erg hij geteisterd werd door de beelden die hij zag? En bestond er überhaupt een manier om haar in te wijden over zijn gevoelens, zonder haar het idee te geven dat hij zijn leven het liefst wilde verlaten? Een stem in hem fluisterde dat het veilig was om aan Rheana te vertellen hoe hij zich voelde. Dat zij te vertrouwen was. Anderen misschien niet, maar zij wel.
Had ze ooit iets gedaan wat hem haar had laten wantrouwen? Het antwoord was simpel. Iedere opdracht die hij haar had gegeven, iedere vraag die hij haar had gesteld, Rheana was er altijd geweest. Nu ze van het kamp weg waren, besefte Dain zich wederom dat ze hem de vorige avond had geholpen. Ze had gezien dat hij moeite had gehad met de vragen van Dimitri en Dragos. Daarom had ze de wijn over hem heen gegooid. Ze had hem willen helpen, hem willen laten ontsnappen uit het vragenvuur waarin hij zich had bevonden.
Dain keek opzij naar het meisje. Ze zag er nog steeds bang uit. Zou er een dag komen waarop ze hem weer zonder angst aan kon kijken? Waarschijnlijk niet. Hij nam het haar niet kwalijk.
‘Als je traint, op de academie, leren ze je een hoop. Boven alles negeren ze je geen medelijden te hebben met zij die onder je staan. Je leeft volgens de regels van de keizer en je gelooft dat wat hij wil, het juiste is. Dus handel je daar naar. Ze weten je te overtuigen dat dat het beste is,’ legde Dain uit, bewust van wat hij zei. Als iemand hem zo zou horen praten, dat zou al genoeg zijn om onrust te zaaien. Gelukkig waren ze alleen. Enkel omring door bomen.
‘Voor een lange tijd geloofde ik dat. Ik keek anders naar de wereld dan nu, maar sinds kort…’ Hij durfde het niet hardop te zeggen. Hij durfde niet te bekennen dat hij twijfelde aan zijn eigen bestaan, aan alles wat hij ooit had gedaan.
Zijn handen grepen strakker rond de teugels en hij slikte. Hij voelde zich onrustig. De waarheid vocht zich nar boven en lag op het puntje van zijn tong. Toch kon hij het niet opbrengen om het te delen met Rheana. Daarmee zou hij haar ook in gevaar brengen. Het laatste wat hij wilde, was haar leven riskeren omwille van zijn eigen gevoelens.
‘Je vroeg naar de plekken,’ herhaalde hij haar vraag. In feite had hij alleen maar om zijn antwoord heen gewandeld. Hij had haar nog niets verteld. Niet wat hij voor zich zag, wat hij hoorde als hij alleen was. De dingen die hem wakker hielden. Die hem vannacht wakker zouden houden. Kian, want zo heette hij, zijn marteling was slechts één van de velen die zich nu bij de lijst zou voegen.
Voor een kort moment stelde hij zich voor hoe een schilderij van zijn gedachten eruit zou zien. Inktzwart, zoals het uniform dat hij droeg. Roodbruine vlekken en spetters, die voor het bloed stonden. Dat van hem, maar voornamelijk van zijn slachtoffers. De verfstroken zouden ruw en groot zijn, weinig plaats voor detail. Hij zou willen dat hij dat aan Rheana zou kunnen laten zien. Misschien zou ze het dan begrijpen.
‘Het is altijd donker. Koud. Een ijzige wind, die dwars door alles heen snijdt. Soms lijkt het alsof hij huilt, maar dat is niet zo. De klanken zijn menselijk. Vaak schreeuwen ze door elkaar, maar een enkele keer komt er één stem duidelijk bovenuit. De stemmen pleiten en smeken voor hun leven. Ze vervloeken mij en iedere andere Onyx die ze ooit iets heeft aan gedaan. Met hun klauwen trekken ze me naar beneden, soms zo ver dat ik verdrink in het oorverdovende geschreeuw en verdwaal in spoor van bloed dat ik achter heb gelaten.’
Zodra hij zijn woorden uit had gesproken, besefte hij hoe stil het was. Op de hoeven in het zand na, was het windstil. In de verte stroomde een rivier, maar er klonken geen vogels. Alsof de hele wereld opeens oren had gehad voor zijn verhaal.
Haar vraag wakkerde iets in hem aan. Wilde ze het echt weten? Wat bezielde haar dat ze benieuwd was naar de donkere krochten van een Onyx zijn gedachten? Ze zou beter moeten weten. Geen enkel mens was slecht geboren. Dain was opgebracht met de visies van de keizer, met strenge regels en het idee dat hij alleen respect zou verdienen als hij het afdwong. Op de academie hadden ze die visies alleen maar versterkt en zo was hij de persoon geworden die nu naast Rheana reed. Iedere Onyx moest dat proces doorstaan. Onderling wisten ze wat ze mee hadden gemaakt, maar Rheana was een buitenstaander. En toch durfde ze te vragen naar wat zo onbekend was voor haar.
‘Ik…’ Zijn adem stokte. Waar moest hij beginnen? Hoe kon hij in godsnaam duidelijk maken aan haar hoe erg hij geteisterd werd door de beelden die hij zag? En bestond er überhaupt een manier om haar in te wijden over zijn gevoelens, zonder haar het idee te geven dat hij zijn leven het liefst wilde verlaten? Een stem in hem fluisterde dat het veilig was om aan Rheana te vertellen hoe hij zich voelde. Dat zij te vertrouwen was. Anderen misschien niet, maar zij wel.
Had ze ooit iets gedaan wat hem haar had laten wantrouwen? Het antwoord was simpel. Iedere opdracht die hij haar had gegeven, iedere vraag die hij haar had gesteld, Rheana was er altijd geweest. Nu ze van het kamp weg waren, besefte Dain zich wederom dat ze hem de vorige avond had geholpen. Ze had gezien dat hij moeite had gehad met de vragen van Dimitri en Dragos. Daarom had ze de wijn over hem heen gegooid. Ze had hem willen helpen, hem willen laten ontsnappen uit het vragenvuur waarin hij zich had bevonden.
Dain keek opzij naar het meisje. Ze zag er nog steeds bang uit. Zou er een dag komen waarop ze hem weer zonder angst aan kon kijken? Waarschijnlijk niet. Hij nam het haar niet kwalijk.
‘Als je traint, op de academie, leren ze je een hoop. Boven alles negeren ze je geen medelijden te hebben met zij die onder je staan. Je leeft volgens de regels van de keizer en je gelooft dat wat hij wil, het juiste is. Dus handel je daar naar. Ze weten je te overtuigen dat dat het beste is,’ legde Dain uit, bewust van wat hij zei. Als iemand hem zo zou horen praten, dat zou al genoeg zijn om onrust te zaaien. Gelukkig waren ze alleen. Enkel omring door bomen.
‘Voor een lange tijd geloofde ik dat. Ik keek anders naar de wereld dan nu, maar sinds kort…’ Hij durfde het niet hardop te zeggen. Hij durfde niet te bekennen dat hij twijfelde aan zijn eigen bestaan, aan alles wat hij ooit had gedaan.
Zijn handen grepen strakker rond de teugels en hij slikte. Hij voelde zich onrustig. De waarheid vocht zich nar boven en lag op het puntje van zijn tong. Toch kon hij het niet opbrengen om het te delen met Rheana. Daarmee zou hij haar ook in gevaar brengen. Het laatste wat hij wilde, was haar leven riskeren omwille van zijn eigen gevoelens.
‘Je vroeg naar de plekken,’ herhaalde hij haar vraag. In feite had hij alleen maar om zijn antwoord heen gewandeld. Hij had haar nog niets verteld. Niet wat hij voor zich zag, wat hij hoorde als hij alleen was. De dingen die hem wakker hielden. Die hem vannacht wakker zouden houden. Kian, want zo heette hij, zijn marteling was slechts één van de velen die zich nu bij de lijst zou voegen.
Voor een kort moment stelde hij zich voor hoe een schilderij van zijn gedachten eruit zou zien. Inktzwart, zoals het uniform dat hij droeg. Roodbruine vlekken en spetters, die voor het bloed stonden. Dat van hem, maar voornamelijk van zijn slachtoffers. De verfstroken zouden ruw en groot zijn, weinig plaats voor detail. Hij zou willen dat hij dat aan Rheana zou kunnen laten zien. Misschien zou ze het dan begrijpen.
‘Het is altijd donker. Koud. Een ijzige wind, die dwars door alles heen snijdt. Soms lijkt het alsof hij huilt, maar dat is niet zo. De klanken zijn menselijk. Vaak schreeuwen ze door elkaar, maar een enkele keer komt er één stem duidelijk bovenuit. De stemmen pleiten en smeken voor hun leven. Ze vervloeken mij en iedere andere Onyx die ze ooit iets heeft aan gedaan. Met hun klauwen trekken ze me naar beneden, soms zo ver dat ik verdrink in het oorverdovende geschreeuw en verdwaal in spoor van bloed dat ik achter heb gelaten.’
Zodra hij zijn woorden uit had gesproken, besefte hij hoe stil het was. Op de hoeven in het zand na, was het windstil. In de verte stroomde een rivier, maar er klonken geen vogels. Alsof de hele wereld opeens oren had gehad voor zijn verhaal.



0
0
0
0
Om mee te kunnen praten op het forum dien je ingelogd te zijn.Nog geen account? 


18